Forensisch DNA-verwantschapsonderzoek
Bij DNA-verwantschapsonderzoek wordt door middel van het vergelijken van DNA-profielen nagegaan of personen aan elkaar verwant kunnen zijn. De DNA-databank voor strafzaken kan sinds 2012 gebruikt worden voor DNA-verwantschapsonderzoek. Daarnaast wordt ook in de databank Vermiste Personen gebruik gemaakt van verwantschapsonderzoek. Informatie over DNA-verwantschapsonderzoek is te vinden op de pagina van het NFI. Na een DNA-verwantschapsonderzoek volgt altijd nog tactisch onderzoek door de politie.
Actief verwantschapsonderzoek
Door een wetswijziging in 2012 is het mogelijk om DNA-verwantschapsonderzoek in de DNA-databank voor strafzaken te gebruiken om ernstige misdrijven op te lossen. Door actief te zoeken naar mogelijke bloedverwanten van de eigenaar van een spoor, vindt de politie wellicht nieuwe aanwijzingen voor wie de dader zou kunnen zijn.
Actief forensisch DNA-verwantschapsonderzoek mag alleen worden toegepast bij misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer staat, en een beperkt aantal ernstige gewelds- en zedenmisdrijven, die ten minste met zes jaar gevangenisstraf worden bedreigd. Voor grootschalige onderzoeken of DNA-databankbevragingen is toestemming van het College van procureursgeneraal vereist en voor DNA-databankbevragingen bovendien een machtiging van een rechter-commissaris.
Technisch gezien is een forensisch DNA-verwantschapsonderzoek alleen mogelijk wanneer er een volledig of voldoende informatief DNA-profiel van een duidelijk daderspoor beschikbaar is én er voldoende celmateriaal aanwezig is voor vervolgonderzoek.
Aanvullend DNA-onderzoek
Doordat bij autosomaal forensisch DNA-verwantschapsonderzoek gezocht wordt naar DNA-profielen die niet volledig maar slechts gedeeltelijk met elkaar overeenkomen, kan dit ook bij toeval gebeuren. Dan lijken de gevonden DNA-profielen van verwante personen afkomstig te zijn, maar zijn dat niet. Afhankelijk van de zeldzaamheid van de DNA-profielkenmerken waarmee het NFI zoekt, kan een zoekactie in de DNA-databank tientallen mogelijke verwanten opleveren. Het is niet mogelijk – en uit privacy oogpunt ook niet wenselijk – om de politie naar grote hoeveelheden personen tactisch onderzoek te laten doen. Daarom zal het NFI in de meeste gevallen aanvullend DNA-onderzoek uitvoeren om zoveel mogelijk personen uit te sluiten van de mogelijke verwantenlijst waar de politie mee aan het werk moet. Zo kan het NFI méér autosomale DNA-kenmerken van het spoor bepalen van de gevonden mogelijke verwanten.
Daardoor gaat de zeldzaamheid van de matchende DNA-kenmerken omhoog en zullen er vals positieve mogelijke verwanten worden uitgesloten. Bij mogelijke verwanten in de mannelijke lijn kan Y-chromosomaal DNA-onderzoek worden gedaan. Als mogelijke verwanten een ander Y-chromosomaal DNA-profiel dan het spoor hebben, vallen ze af als mogelijke verwant. Het aanvullende DNA-onderzoek om het aantal mogelijke verwanten te reduceren tot een ’shortlist’ voor de politie, kost tijd en is arbeidsintensief maar voorkomt dat personen in vervolgonderzoek door de politie onnodig in hun privacy worden aangetast.
Andere toepassingen
Andere toepassingen van forensisch DNA-verwantsonderzoek zijn bijvoorbeeld:
- Vergelijkend DNA-onderzoek aan foetaal materiaal dat is verkregen bij een abortus van een slachtoffer dat zwanger is geraakt na een verkrachting. Door het DNA-profiel van de foetus te vergelijken met de DNA-profielen van het slachtoffer en een verdachte kan aannemelijk worden gemaakt dat de verdachte de vader is van de foetus en dus ook verantwoordelijk kan zijn voor de verkrachting.
- Van een vondeling of het stoffelijk overschot van een baby kan via DNA-verwantschapsonderzoek worden vastgesteld wie de ouders zijn. Terwijl bij de eerder besproken werkwijzen met behulp van DNA-profielen van in de onderzochte zaak onschuldige verwanten geprobeerd wordt tot een verdachte te komen, kan bij deze vormen van forensisch DNA-verwantschapsonderzoek de verwante verdachte in de zaak zijn.